Eigenlijk ben ik best goed in keuzes maken, al zeg ik het zelf. Voor grote keuzes draai ik mijn hand niet om. Voor mezelf beginnen? Kind naar een andere school? Huis kopen? Als het goed voelt, doe ik het. De keuze voor een derde kind vond ik ook niet lastig. Manlief deed er wat langer over, maar dat is een ander verhaal.
Nee, mijn probleem ligt bij de kleine keuzes van het leven. Althans, wat je klein noemt, want in mijn hoofd worden ze gigantisch. Welke broek trek ik aan? Haal ik een pak koekjes in de supermarkt, of bak ik zelf iets gezonds? Ga ik vanavond naar dat filmavondje, of toch vroeg naar bed? Wanneer ik gek word van mijn kinderen, ga ik dan heel hard schreeuwen, of neem ik de eerstvolgende trein naar Maastricht?
En dan de ergste aller keuzes: Waar. Vieren. We. Dit. Jaar. Vakantie? Verschrikkelijk. Avondenlang ben ik campings aan het googelen, en uiteindelijk heb ik nog steeds geen idee of ze leuk zijn. Ik stem voor een landelijk verplichte toewijzing van campings aan gezinnen, zonder discussie. Gewoon niets te kiezen, je doet het er maar mee.
Gelukkig hebben mijn kinderen geen last van keuzestress. Hun dilemma’s zijn meestal zeer overzichtelijk. Ga ik nu mijn broertje pesten of de tafel dekken? Koop ik van mijn gespaarde zakgeld een leuk legosetje, of een veel te duur en nutteloos plastic Spider-Manpoppetje? Trek ik een korte broek aan, terwijl het buiten 11 graden is? Lees ik rustig een Duckje, of verander ik de huiskamer in een freerunparcours?
Ik heb meestal wel een idee wat de beste optie zou zijn, maar mijn input is niet gewenst. Misschien is dat maar beter ook: ze moeten het wiel toch zelf uitvinden. En na twaalf jaar moederschap weet ik dat de meeste dingen wel op hun pootjes terechtkomen. Intussen maak ik dankbaar gebruik van hun besluitvaardigheid. ‘Zeg Levi, welke camping lijkt jóú eigenlijk het leukst?’
Deze column verscheen in Sestra Mama 6 (augustus 2022), een nummer over keuzes maken.